De eischaalkwaliteit


De kwaliteit van de eischaal is gedeeltelijk afhankelijk van de grootte van het ei. Kleinere eieren hebben een sterkere schaal dan grotere eieren. Vogels hebben een beperkte capaciteit om calcium af te zetten rond het ei, daardoor wordt bij grotere eieren dezelfde hoeveelheid calcium verspreid over een groter gebied. Hierdoor is de schaal van het ei dunner en dus minder sterk. De schaalsterkte is wel erfelijk en kan dus worden gebruikt als selectiecriterium.

 

Ook is de schaalsterkte afhankelijk van de voeding. Componenten van de voeding met een invloed op de eischaal zijn: calcium, fosfor, vitamine D3 en vet. Calcium (Ca) is noodzakelijk voor de vorming van calciumcarbonaat. Zoals eerder besproken bestaat de eischaal voor 94 % uit calciumcarbonaat. Voor leghennen is 3,6 % calcium in het voer optimaal. Bij een lager Ca-gehalte zal ontkalking van de botten optreden en zal de eischaal dunner worden. Naarmate vogels ouder worden, zal ook de capaciteit om calcium op te nemen en te mobiliseren dalen.

 

Ook fosfor (P) heeft een functie in de schaalopbouw. Als het gehalte opneembaar fosfor in het voer te hoog is, is het calcium minder benutbaar voor de vorming van de eischaal. De verhouding tussen Ca en P in het voer is belangrijk. Ca wordt opgeslagen in het beenmerg onder de vorm van CaPO4. Als de hoeveelheid Ca in het bloedplasma onvoldoende is voor de vorming van de eischaal, dan mobiliseren vogels Ca en het daaraan gebonden P uit het beenmerg. De P die ze op dat moment niet kunnen gebruiken voor andere doeleinden wordt uitgescheiden. Een tekort aan opneembaar P in het voer beperkt de opslag van Ca in het beenmerg. 0,32 % P in het voer is optimaal voor de eiproductie en de schaalsterkte bij leghennen.

 

Vitamine D3 zorgt ervoor dat het calcium en het fosfor uit het voer goed benut kunnen worden. Het kan in synthetische vorm aan het voer worden toegevoegd. Door vitamine D3 aan het voer toe te voegen stijgt het Ca- en P-gehalte in het bloedplasma. Er zal dus meer calcium in de eischaal zitten.

 

Een vetgehalte van meer dan 12 % is nadelig voor de schaalkwaliteit. Bij dergelijk hoog vetgehalte bindt het calcium aan vet (verzeping). Hierdoor is het calcium niet meer beschikbaar voor het metabolisme.

 

Door de voederbeurten goed te verdelen over de dag moet worden getracht dat de leghennen het minste mest produceren als de meeste eieren worden gelegd. Dat heeft een positieve invloed op het aantal vuilschalige eieren. Geen voederbeurt tijdens de avond, eventueel met extra grit, kan nadelige gevolgen hebben op de schaalsterkte. Gedurende de nacht heeft de leghen immers meer calcium nodig, omdat de eischaal voornamelijk ’s nachts wordt gemaakt. Als de voederbeurten worden afgestemd op de Ca-behoefte voor eischaalvorming, dan moet de leghen gedurende de nacht niet al het calcium aan haar botten onttrekken. Ze kan dan gebruik maken van het calcium dat ze heeft opgenomen via het voer. Op die manier kan ook worden bespaard op de hoeveelheid P in het voer, die nodig is voor de opslag van Ca in het beenmerg. Dat is voordelig voor de kostprijs van het voer en het milieu.

 

Als het stal-/hokklimaat niet optimaal is, heeft dat negatieve gevolgen op de schaalsterkte. Een te hoge temperatuur en luchtvochtigheid veroorzaken een zwakkere schaal. Dat is te wijten aan het feit dat de vogels minder voer en dus ook minder calcium gaan opnemen. Een temperatuur van meer dan 30 °C zorgt voor een dunnere eischaal.