De genen


Een groot deel van de DNA streng bevat eigenlijk geen informatie en is enkel maar ‘structuur’.  Sommige (al dan niet aaneensluitende) reeksen van nucleotiden in het DNA vormen genen. Een gen bevat de informatie voor het aanmaken van een bepaald eiwit of een bepaalde erfelijke eigenschap. Alle genen samen bepalen het functioneren van de cellen waaruit het organisme is opgebouwd.

Homologe chromosomen bevatten op dezelfde plaats (locus) dezelfde genen. Bijvoorbeeld het gen dat bepalend is voor de kleur. Een gen kan ten opzichte van hetzelfde gen op het homologe chromosoom ofwel dezelfde ofwel andere informatie dragen (wel steeds m.b.t. hetzelfde kenmerk). Deze informatie noemt men allelen. Bijvoorbeeld op het A-locus (kleur) kan men ofwel het allel a (geel) ofwel het allel A (wit dominant) aantreffen. Anders gezegd, allelen zijn alternatieve toestanden van genen.

 

Hieruit ontstaan 2 begrippen:

  1. Homozygoot: ofwel fokzuiver. De allelen van een bepaald locus zijn identiek op de beide chromosomen. Er zal slechts één soort gameten (geslachtscellen) gevormd worden.
  2. Heterozygoot: ofwel fokonzuiver. De allelen van een bepaald locus zijn verschillend op de beide chromosomen en er zullen dus 2 soorten gameten geproduceerd worden.

Het genotype is de globale genetische samenstelling van een individu ofwel de genetische samenstelling voor één bepaald kenmerk (men neemt bijvoorbeeld enkel de kleur in beschouwing). Het fenotype is de globale verschijningsvorm van een individu ofwel één bepaald kenmerk van een individu als resultante van de erfelijke (genotype) en niet erfelijke invloeden (milieu bv: voedselaanbod).