Het spijsverteringsstelsel


Om te kunnen groeien, om in leven te blijven en alle levensprocessen goed te kunnen uitvoeren, moet de kanarie stoffen (voedsel en water) van buitenaf opnemen. Via het spijsverteringsproces wordt dit voedsel omgezet in voor het lichaam bruikbare stoffen, die dan via het bloed door het hele vogellichaam verspreid worden. 

 

De kanarie heeft een hoog stofwisselingsniveau. Dit is te wijten aan de hoge lichaamstemperatuur van de kanarie (41 °C). Bij deze temperatuur verlopen chemische processen sneller en is dus een goed functionerend spijsverteringsstelsel vereist. Dit alles heeft tot gevolg, dat de spijsverteringssnelheid van de kanarie 3 tot 4 uur is. 

 

Het opgenomen voedsel moet voordat het in het bloed kan worden opgenomen, omgezet worden in oplosbare stoffen: eiwitten worden afgebroken tot aminozuren, vetten worden afgebroken tot vetzuren en glycerol en sachariden worden omgezet in monosachariden. Deze chemisch eenvoudige stoffen zijn in het bloed oplosbaar en worden zo over heel het lichaam verspreid. Uit deze stoffen ontstaan dan stikstofhoudende afbraakproducten zoals urinezuur en andere afvalstoffen als water en koolstofdioxide.

 

Het spijsverteringsstelsel begint bij de mondholte en stopt bij de cloaca. Het is een ingewikkeld systeem van organen, dat het opgenomen voedsel zowel chemisch als mechanisch afbreekt. De opname van het voedsel gebeurt door de snavel, die het voedsel hooguit een klein beetje plet en in de snavel worden de zaden ontdaan van de zaadhuid. In de mondholte bevinden zich klieren die speeksel produceren, dat enkel wordt gebruikt als transportmiddel. Het speeksel bevat echter geen verteringsenzymen. 

 

Vanuit de mondholte gaat het opgenomen voedsel via de slokdarm naar de krop. De krop is een zakvormig orgaan, dat zich bevindt op de plaats waar de hals overgaat in de romp. In de krop wordt het voedsel enige tijd bewaard. Het wordt er vochtig gemaakt en voorgeweekt.

 

Het voedsel uit de krop gaat naar de zachtwandige kliermaag (groene cirkel), waarin het voedsel wordt behandeld met enzymen en zuren. Daarna komt het terecht in de spiermaag (rode cirkel) waarvan de binnenwand wordt gevormd door verhoornd dekweefsel en waarin, in samenwerking met sterke spieren, hard voedsel wordt stuk gemalen. De maalfunctie van de spiermaag wordt versterkt door het opnemen van kleine scherpe kiezelsteentjes. Door dit vermalen wordt het contactoppervlak van het voedsel veel groter waardoor de verteringsenzymen veel intensiever kunnen inwerken op het te verteren voedsel.

 

 

Het door enzymen bewerkte en vervolgens fijn gemalen voedsel gaat naar de dunne darm. In de dunne darm wordt het gemengd met gal, voor de afbraak van de vetten, dat geproduceerd is door de grote gelobde lever. De alvleesklier scheidt alvleessap af in de dunne darm voor de vertering van zetmeel en eiwitten en de dunne darm bevat darmsapklieren, die ook nog eens verteringsenzymen produceren. De dunne darm heeft bovendien nog eens een zeer groot contactoppervlak, door de darmvlokken. Hierdoor kan het oplosbaar gemaakte voedsel snel worden opgenomen in de bloedbaan. Dit alles is nodig om het snelle verteringsproces te kunnen handhaven, zodat de kanarie optimaal kan functioneren en zijn lichaamstemperatuur op peil kan houden.

 

Door spierbewegingen wordt het bijna volledig verteerde voedsel van de dunne darm vervoerd naar de dikke darm. Op de plaats van de overgang van de dunne darm in de dikke darm bevinden zich twee blinde darmen (blindzakken). In deze blinde darmen vindt een proces plaats waarbij door speciale bacteriën en enzymen de celstof van de plantencelwanden wordt afgebroken. 

 

In de dikke darm wordt uit het dan overgebleven onverteerbare voedsel nog water onttrokken. Men kan het nu ontlasting noemen. De dikke darm bevat geen darmvlokken meer. In de dikke darm worden de ontstane uitwerpselen omhuld met een slijmlaagje, dit komt doordat de wand van de dikke darm vol slijmkliertjes zit. Het laatste stukje van de dikke darm noemt men de endeldarm.

 

De endeldarm eindigt in de cloaca, een ruimte waarin behalve de endeldarm ook de voortplantingsorganen en de urineleider uitmonden. In de cloaca wordt nog water onttrokken aan de urine waardoor alleen witte urinezouten overblijven.